Overleden 's Bosch 13 juli 1737. Waarschijnlijk ongehuwd.SchepennominatieNietFuncties en ambtenSchepen 1697, 98, 99, 1702, 03, 04, 07, 08, 14; president-schepen 1717, 18, 30, 31; rentmeester der stad 1712-13; postmeester 1726-27, 33-34; ouderling 1714, 22 | 29 |
In de Generaliteitsperiode vinden we in Staats-Brabant heel wat telgen uit families ‘van boven de rivieren’ in allerlei bestuurlijke functies. Dat had alles te maken met het feit dat je in die tijd protestants moest zijn om een openbare functie te mogen bekleden. Sommigen vertrokken na voltooiing van hun dienstverband weer naar hun geboortegrond, anderen vestigden zich blijvend in het Brabantse. In deze bijdrage wil ik dieper ingaan op twee broers Cuper van Holthuijsen uit Deventer die naar het Zuiden afzakten: de één, Gerard, bracht het tot rentmeester van Grave en het Land van Cuijk, de ander, Coenraad, tot schepen van ’s-Hertogenbosch. Frans Cuper van HolthuijsenHet was niet alleen de godsdienst die bepaalde of je een openbaar ambt kreeg, maar ook het milieu waaruit je voortkwam. De vader van Gerard en Coenraad, Frans Cuper van Holthuijsen (1636-1726) behoorde duidelijk tot een patriciërgeslacht, met een goede opleiding en vele functies in het openbaar bestuur.Er bestaat een portret van hem als vijfjarig jongetje uit 1641 dat veel zegt over de status van zijn familie. Frans doorliep de Illustre School in Deventer en studeerde rechten aan de universiteiten van Utrecht en Groningen. In 1658 werd hij advocaat (22 jaar oud), maar al snel kreeg hij ook functies binnen het bestuur van zijn geboortestad en daarbuiten. Hij was cameraar, weidegraaf, timmermeester, artilleriemeester en nog veel meer in Deventer en was namens Overijssel lid van de Admiraliteit op de Maze in Rotterdam. Ook vertegenwoordigde hij Overijssel in de Raad van State en als bewindhebber bij de West-Indische Compagnie. Vanuit die achtergrond kwamen twee van zijn zoons (hij kreeg acht kinderen) naar Brabant. Een jongere zus, Geertruijd (*1670), trouwde in 1691 met Pieter Ruijl, rentmeester van de domeinen en geestelijke goederen van koning-stadhouder Willem III in Grave en het Land van Cuijk. GerardAlles wijst er op dat vader Frans zijn invloed in Den Haag heeft aangewend om zijn oudste zoon een mooie functie te bezorgen. Op 8 augustus 1682 benoemde de Raad van State Gerard - op dat moment nog geen 17˝ jaar oud! - tot ontvanger van de gemene middelen, van de collaterale successie en van de 40e penning in Grave en het Land van Cuijk. Hij heeft die functie zeker in het begin vast niet in eigen persoon uitgeoefend. Gerard schreef zich namelijk in 1683 in voor de rechtenstudie aan de universiteit van Harderwijk.Of hij die studie heeft afgemaakt en hoe lang hij erover heeft gedaan? We weten het niet. Hij wordt in ieder geval nooit als “Mr.” aangeduid, zoals zijn broer. Gerard vervulde zijn functie van ontvanger van ’s lands middelen in Grave en het Land van Cuijk tot en met 1726. Voor zover bekend is hij nooit getrouwd geweest. Hij moet voor 1733 zijn overleden, want in dat jaar verkopen zijn erfgenamen twee huizen in Grave achter het gasthuis. CoenraadOok Coenraad, drie jaar jonger dan Gerard, studeerde rechten in Harderwijk, vanaf 1687. Hij promoveerde in 1691 en begon het jaar daarop als advocaat in Overijssel. Zijn toekomst lag echter aan de Dieze. Hoe hij precies in ’s-Hertogenbosch terecht is gekomen weten we niet. Wellicht heeft zijn broer Gerard vanuit Grave hier een rol in gespeeld.Hoe dan ook, in 1695-1696 betaalde hij 300 gulden aan de stad ’s-Hertogenbosch als ambtgeld voor de functie van aangestelde bode. In augustus 1696 kocht hij het poorterschap van de stad. Snel daarna, in 1697 werd hij voor het eerst schepen van de stad, een functie die hij tot aan zijn dood in 1737 in totaal dertien keer zou vervullen, waarvan de laatste vier termijnen (van een jaar) als president-schepen. Daarnaast was hij rentmeester van de stad, kerkmeester van de Sint-Jan, ouderling van de Nederduits-Gereformeerde gemeente en postmeester van het Hollands en Brabants postkantoor in ’s-Hertogenbosch. Ook hij bleef ongehuwd. De laatste jaren van zijn leven woonde Coenraad aan de Papenhulst. Hij werd op 18 juli 1737 met zes uur groot gelui – zoals het hoorde bij een regent van de stad - begraven in de Sint-Jan. Met hem verdween de familie Cuper van Holthuijsen weer uit het Brabantse. |
Kees de Brouwer, Ann Meijer en Eric Schellekens, Heeren van de Leeden (1983) Bijlage I. 29-30